Lorgues is een stad
Vrieeend,
In het cultureel centrum van Lorgues loopt een tentoonstelling met oude foto’s van de stad. Ik zeg stad, want Lorgues is geen dorp maar een stad. Vergeef een onwetende nieuwkomer zoals ik deze gebrijpelijke vergissing want Lorgues is een stad met de allure van een dorp. Het verschil zit hem enkel in de administratieve benaming. Maar in de Franse samenleving is administratie een heel belangrijk gegeven. Zodoende: stad. Ville de Lorgues.
Ik ging dus eens kijken naar de tentoonstelling “Lorgues de notre enfance”. Achter het loket zaten drie vrouwen te keuvelen. ‘Ach mijne man, ge kent hem hé? Seks, seks, seks en nóg eens seks, dat is het enige waar hij nooit aan denkt. Voor mijne Saint Valentin heeft hij mij een keukenrobot gegeven. En ik had nog wel speciaal nieuw ondergoed gekocht’, zegde de ene. ‘Een keukenrobot? Welke?’, vroeg haar collega met plotse interesse. ‘Een beige’, antwoordde de eerste, ‘Moulinex, drie standen’. ‘Bij ons was de Saint Valentin zoals gewoonlijk’, kwam de derde tussen, ‘Zacht maar bewolkt met wisselende huilbuien’.
Ik kuchte voorzichtig om hun aandacht te trekken. ‘Oh neen, monsieur’, lachte de eerste dame, ‘de expo is gratis hoor’, en ze richte zich weer tot haar vriendinnen.
Ik zag collages met fotocopieën van oude klasfoto’s, eerste en plechtige communies, trouwfeesten en viergeslachten, Lorguenaars die nu oud zijn of er al niet meer zijn. Hier en daar hing er ook een uitvergroting van een sepia postkaart uit het begin van de vorige eeuw waarop ik de Boulevard Clemenceau herkende. Het deed me plezier dat er niet zo gek veel veranderd was. Behalve de afwezigheid van geparkeerde auto’s en moderne etalages, zoals die van de pharmacie waarboven ik woon, zag het er nog net zo uit als vandaag. Het verschil zat hem vooral in de klederdracht van de paar figuranten in beeld. Op een luchtfoto uit de jaren zestig ontdekte ik mijn appartement. Het was zomer en de luiken waren dicht, maar het was zonder twijfel de achterkant van het vierde op de Boulevard Clemenceau.
Al bijeen hadden dit evengoed foto’s kunnen zijn uit het album van mijn grootvader. Het verstilde leven in een ruraal dorp, excuseer, stad, begin de twintigste eeuw. Herkenbaar. In het fotoalbum van mijn grootvader komen wel meer koeien en minder schapen voor. En olijfgaarden moet je vervangen door hoppestaken. Maar verder? Een samenleving die nog niet weet in welke versnelling ze gaat terechtkomen en er geen besef van heeft dat weldra “den Duits” aan haar voordeur komt kloppen.
Ik denk dat iedereen er al wel eens van heeft gedroomd om middels een teletijdmachine een kijkje te nemen in het verleden. Met de nodige voorkennis uiteraard. Je wil geen vieze ziekte opdoen of midden in een veldslag of op de verkeerde tijd op de verkeerde plek terechtkomen. Maar gewoon als toerist wat mooie plekken bezoeken en ter ontspanning wat vakantiekiekjes maken. De geur van open riolen en paardenkeutels moet je er maar bij nemen. Op zaterdagavond een mot op je bakkes krijgen in bar tabac Le Gallia behoort ook tot de risico’s. En als de batterij van je smartphone leeg is, keer je gewoon terug naar het heden.
Op de foto’s van de expo ziet het er allemaal heel romantisch uit. De realiteit was ongetwijfeld eerder aan de harde kant en vooral gericht op over-leven. Soit, het zit in onze aard om het verleden te verheerlijken, met de werkelijkheid heeft het weinig te maken. Maar de platanen voor mijn deur stonden er honderd jaar of langer geleden ook al en dat geeft me een zekere zielenrust.
Ook in het zuiden heerst er bouwwoede. Alleen breekt men hier geen stads- of dorpscentrum af om er spuuglelijke appartementsblokken op te kwakken. Het verkeer houdt men weg uit het centrum, want het centrum is gereserveerd voor de mensen en voor de wekelijkse markt. Oude huizen met scheve gevels worden gerestaureerd, dikke houten voordeuren die zijn aangevreten door de tijd laat men gewoon in hun gietijzeren hengsels hangen. Waar het kan, staan platanen. Niemand die klaagt over afvallende bladeren in de herfst of over ‘de groene aanslag’. Duiven en spreeuwen schijten alles onder, maar ach, laat die beesten toch, die doen dat al eeuwen.
Aan de rand van mijn dorp, excuseer, stad, bouwt men een appartementscomplex. Twee verdiepingen hoog, niet meer. De buitenkant krijgt een zachtgele of zalmroze kleur. Het gebouw gaat op in het geheel.
Vanavond maak ik boontjes met puree. En met gehaktballetjes. Een tijdloos recept.