Dié tijd van het jaar
Vrieeend,
Nu het zuiden een aantal indrukwekkende regenzones kreeg te verwerken, gaat het snel bergaf met het bladbestand van de plataan voor mijn deur. Ik heb bijgevolg een beter zicht op de straat en ik zie vanuit het raam aan de overkant van de boulevard de huizen staan die voorheen onzichtbaar waren. De Lorguenaar, en bij uitbreiding de importbewoner zoals ik, blijft binnen als het regent. Het is wachten tot de bui is overgedreven om wat beweging te zien bij de deur van de bakker of de slager.
Op maandagochtend, het was gestopt met regenen, zag ik aan de overkant van de straat een buikige vijftiger met grijze stoppelbaard, gekleed in camouflagebroek, camouflagejas en wintermuts. Hij gooide zijn linkerhand uit zijn mouw en ontblootte zijn polshorloge. Hij keek, richtte vervolgens zijn blik naar de klok op de Tour de l’Horloge, tikte op zijn uurwerk en bracht zijn pols naar zijn oor. 'Die is de tijd kwijt', dacht ik. Ik riep naar mijn gesloten raam: ‘Het is dié tijd! Dié tijd van het jaar!’. De man kon me niet horen natuurlijk. Gelukkig maar.
Even later vervoegde zijn madam zijn gezelschap. Naast zijn uitermate mannelijke verschijning was zij één en al vrouwelijkheid in haar korte roze nylon winterjasje en haar lila legging. Ze overhandigde hem een paar boodschappentassen en ze verdwenen richting Rue du Cannet. Hij draagt de boodschappen en zij wijst de weg. Dit is de onderstroom van de Provence. Mannetjes met een zeker machogehalte die zich maar wat graag laten leiden door vrouwtjes met een uitgesproken moederinstinct. De Gégé’s en Stéphanes van het Middellandse zeebekken quoi.
Maar het is zoals gezegd Dié Tijd Van Het Jaar. Korte donkere dagen, lange nachten met koude sterren, oplopende verwarmingskosten, de geur van dennenhout, kerstversiering en kalkoengebraad. Dié tijd dat je het niet redt zonder die vermaledijde droogkast. Ik stond voor de keuze. Ofwel word ik nu een wilgenboom waaronder ik ga schuilen ofwel stort ik me in de feestdagen.
Ik dacht er écht over na. Dié tijd van het jaar is ook de tijd van de lichte winterdepressie die me reeds mijn hele leven bezoekt. Zonder dat ik het goed besef, sluipt ze traag binnen en nestelt zich in mijn gemoed. Zoals de sappen van de wilgenboom zich in de winter terugtrekken, ga ook ik in een ingetogener modus. En dan wil ik schuilen. Of, zoals Danielle me schreef, in een winterslaap gaan zoals de bruine beer. Slapend een paar maanden overslaan en dan fris opnieuw beginnen in het voorjaar. Er valt iets voor te zeggen.
Maar dan ontving ik volgend bericht vanuit België: “What about het Hemelrijk onder de klanken van het Weihnachtsoratorium? En Bro! En Sis! En al dat ander fijn volk dat jij (en zelfs ik) familie mogen noemen? Kom! Kommer! Komst!”. Bach en mooie mensen… Toen had ik geen keuze meer en besliste ik om me in het feestgedruis te storten. Ik pakte mijn boeltje en nam opnieuw de weg naar het noorden.
En dan word je warm ontvangen in het zacht verlichte huis van Bro en eet je balletjes met krieltjes. En dan praat je bij een drankje een stuk van nacht weg. Vanuit de slaapkamer zie ik een wilgenboom staan, zijn voeten in het zompige gras. Het is goed zo, mijn keuze klopt.
Straks is het kerstavond en morgen is het kerstdag. Er zullen cadeautjes worden uitgedeeld, er zal worden gesmuld en iemand zal de rol van zatte nonkel op zich nemen. We zullen de goden smeken dat ze de zon en het licht terugbrengen. En ik zal mijn broeders en zusters knuffelen. En ik zal mijn kinderen, waar ik zo trots op ben, kussen op hun blozende wangen.
In de keuken zullen we het doen zoals moeder het deed. Of beter. Of anders. Maar ze zou er trots op zijn geweest, hoe we het doen. En buiten in de tuin brandt de vuurkorf en we drinken samen wijn en champagne. Tot het bittere einde.
En jullie, beste lezers van mijn nonsensiaans gekribbel, wens ik het allerbeste. Vul het maar in zoals je zelf wil. Met een gebed of met een zeemanslied. Het is allemaal goed. De rotzooi is voor later, niet voor nu.
Een zalige.